Werknemers die al wat langer ziek zijn, hebben meestal wel contact met een bedrijfsarts. De bedrijfsarts moet vaststellen wat de werknemer nog wél kan en wat niet meer. Daarna kan de reïntegratietoets worden uitgevoerd. Dit wordt gedaan door een onafhankelijke arbeidsdeskundige. Hij kan beoordelen of een werknemer met lichamelijke of psychische klachten zijn eigen werk – of eventueel ander werk – kan doen.
De arbeidsdeskundige die de reïntegratietoets uitvoert, komt in het bedrijf om de werkplek van de werknemer te bekijken. Verder praat hij met de werknemer zelf en met de werkgever (of leidinggevende) over het werk dat de werknemer deed. De arbeidsdeskundige zal met de werknemer ook praten over diens gezondheidsklachten en goed luisteren naar wat hij nog meer zegt over het werk. Van de werkgever zal hij meer informatie vragen over het bedrijf. Vervolgens legt de arbeidsdeskundige de informatie van de bedrijfsarts over wat de werknemer kán, naast wat hij (uit zijn onderzoek) weet van het werk van de werknemer en het bedrijf waar hij werkt. Daaruit trekt hij conclusies.
De bedrijfsarts bepaalt de functionele mogelijkheden van iemand die gezondheidsklachten heeft, evenals zijn of haar beperkingen als gevolg van die klachten. Hiervoor gebruikt hij de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Deze is standaard en daarom handig omdat zowel bedrijfsartsen als arbeidsdeskundigen ermee kunnen werken.
Omdat gezondheidsklachten na verloop van tijd zouden kunnen wijzigen is een FML niet onbeperkt geldig. Daarom wordt bij de reïntegratietoets gevraagd om een FML van maximaal drie maanden oud. Als de gezondheidssituatie van de werknemer nog zo in ontwikkeling is dat niet duidelijk is welke beperkingen van tijdelijke aard zijn en welke blijvend, is de vraag of de tijd al rijp is voor een reïntegratietoets.
De arbeidsdeskundige die de reïntegratietoets uitvoert, doet een onderzoek op de werkplek. Daarbij beoordeelt hij of de werkplek en het werk geschikt is of geschikt te maken is voor de werknemer. Op basis van de door de bedrijfsarts vastgestelde beperkingen. Voor dat doel moet de arbeidsdeskundige kunnen beschikken over een functiebeschrijving en een organisatieschema. Hij zal ook een gesprek hebben met de werknemer en met de werkgever (of iemand anders in de organisatie die meer kan vertellen over het werk van de werknemer). Deze gesprekken zijn nodig om een zo goed en compleet mogelijk beeld te krijgen van de functie van de werknemer. De arbeidsdeskundige informeert bij de werkgever ook naar de overige functies in het bedrijf. Die informatie is nodig om te kunnen beoordelen of de werknemer – gezien diens beperkingen – andere werkzaamheden in het bedrijf zou kunnen uitvoeren mocht hij zijn eigen werk niet meer kunnen doen.